In de veenderij waren twee groepen arbeiders actief, n.l. de baggellieden en de turfmakers.
De baggellieden trokken de “klyn”, waarvan de turf werd gemaakt, met een loete of beugel onder de grondwaterspiegel vandaan. Deze “klyn” werd in de baggelbak (houten vierkante bak) geworpen en door de “menger”tot een modderbrij verwerkt.
Zij waren seizoensarbeiders (maart/april) en verbleven de hele week in de venen.
’s Nachts konden zij na een lange werkdag van wel 12 uren uitrusten in een zgn. trekkerstent. Dit was een verplaatsbare houten hok met langs de wanden slaapplaatsen (soms wel 12). Een grote ijzeren pan hing aan een ketting boven het vuur. De rook verdween door een rookgat in het dak. Als er op een andere locatie moest worden gebaggeld, werd de trekkerstent afgebroken en verplaatst.
De turfmakers konden in twee groepen worden verdeeld: vaste en losse turfmakers. De vaste turfmakers waren in vaste dienst bij de veenbaas en woonden dikwijls in een stenen woninkje met een groen geverfde houten topgeveltje (zie Damshus). Het was een éénkamerwoning met twee bedsteden. De fundering was gemaakt van turf. Op de turffundering werd een brede plank gelegd. Daarop werden de halfstenen muurtjes gemetseld met “geeltjes”. Soms waren de muren ook helemaal van hout gemaakt. Het dak werd bedekt met dakpannen, maar ook wel met riet. Deze huisjes werden gebouwd naar Gieters model; de turfmakers in het laagveen kwamen oorspronkelijk allemaal uit Giethoorn en omstreken.
Naar schatting stonden in Nij Beets wel zo’n vijftig huisjes. Het Damshûs roept nog herinneringen op aan deze tijd.
De woningen van de allereerste turfmakers in de Beetster Hooilanden waren in het algemeen slecht. Het waren armoedige houten keten met een woonkamer, een achterhuis en een donker laag zoldertje. In het achterhuis werd gekookt en gewassen.
Soms werd een keet op een turfbok getimmerd. De turfbok werd eerst gebruikt voor het vervoer van turven uit het turfland. Van heel oude en versleten turfbokken werden woonbokken gemaakt; op de turfbok werd een houten keet getimmerd. De woonbokken werden, indien mogelijk, ook verplaatst naar het werk van de turfmaker.
Omdat de woningen van de baggellieden en de turfmaker mobiel waren liet de vorming van een centrum in dit veendorp lang op zich wachten.
Ongeveer in 1880 liet veenbaas H.J. Toering aan de Straatweg (D.N.-weg) café Halfweg bouwen (lacatie Bandenboer). De naam is toepasselijk, want zijn etablissement met winkel stond halverwege Beetsterzwaag-Akkrum.
Links op de foto zie je een winkel, waar “zijn” turfmakers verplicht waren hun boodschappen moesten doen (verplichte winkelnering).
Rechts zie je een zgn. “doorreed”, waar de paarden van de boeren van de zandgronden tijdelijk konden worden gestald, terwijl hun baasje een borreltje in het café kochten.
Bronen:
– It Begjin, 125 jier Nij Beets en Damshûs, veenderijmuseum door O.G. Dijkstra.
– Foto’s: archief It Damshûs, Fokke Veenstra.
Vorige: Het eerste onderwijs in Nij Beets
Volgende: Turfmaken